Op de Trainingsacteuracademie leerde ik dat een trainingsacteur een rol speelt. Na twee jaar werkervaring onderschrijf ik het begrip spelen nog steeds. Tenminste als dit verbonden wordt met hoe kinderen leren: zonder oordeel, nieuwsgierig ontdekkend vanuit hun hele zijn. Anderen spreken dan over Huizinga’s begrip de homo ludens, de spelende mens.
Maar het begrip rol roept langzamerhand vraagtekens op: wie ben ik eigenlijk als trainingsacteur? En speel ik een rol???
Als ik werk voel ik me als het slakkenhuis in het oor. Mogelijk is mijn muziekachtergrond onbewust bepalend voor deze associatie; feitelijk betreft het meer dan horen.
Geluidsgolven bereiken via de gehoorgang en het trommelvlies het slakkenhuis. Deze met vocht gevulde ruimte zit vol kleine haartjes (de cilia) die elk op een andere frequentie zijn gericht. Worden de zenuwuiteinden van deze cilia geprikkeld dan zet dit bepaalde cognitieve en emotionele processen in gang.
Als ik werk voelt mijn lichaam als een groot slakkenhuis. Dit lichaam is voor mij de primaire informatiebron in het spel. Als een cursist contact maakt, registreer ik waar en welke “cilia” in beweging komen en ik registreer welke processen volgen. Het reageren gaat dan vanzelf of misschien heet dat intuïtief. Nadien is het de kunst om de dynamiek concreet en helder te verwoorden in de taal van de cursist.
De vraag is: speel ik nu een rol?
Ik hoorde een filmacteur eens zeggen: ik kruip in een personage. Dat is in ieder geval niet hoe ik mijn werkwijze omschrijf, en als t op die manier moet, dan eerder omgekeerd: het personage kruipt in mij.
En wat gebeurt er als ik in het spel feiten over de neergezette persoon ontdek die ik vanuit de gegeven informatie absoluut niet kan weten?
Ben ik een soort membraam? Een klankbord? Een intermediair? Een …?
In ieder geval doe ik er als mens Bernice meer toe dan het begrip een rol spelen aanduidt. En het gekke is, tegelijkertijd doe ik er ook niet toe, want het gaat totaal niet over mij.
Is er een relatie tussen hoe ik werk en mijn conservatorium opleiding waar ik getraind werd in luisteren? Of met mijn mens-eigen-zijn of eigen-mens-zijn? Of met de (ouderen) zorgsector waar ik geregeld werk; waar aangetaste hersenfuncties aan de orde van de dag zijn waardoor de verbale component in het spel een minder prominente plaats inneemt en de onderlaag juist veel?
Bepálen deze factoren hoe ik mijn vak uitoefen? Gevoelsmatig antwoord ik op alle vragen met ja. Maar nog steeds weet ik niet wie of wat ik ben als ik mijn vak uitoefen. Een rol spelen is t misschien aan de buitenkant, maar in de kern is t dat niet.
Ik kom er in ieder geval niet uit.
En … misschien wil ik dat ook niet, niet helemaal, hoewel ik hier graag over mijmer.
Is dit wellicht het geheim van het vak zoals de vraag wat is leven ons intrigeert? Waar willen-weten en niet-weten een samenspel creëren dat door de onoplosbaarheid misschien zo aantrekkelijk is?