Mevrouw X. ritst de zojuist aangetrokken jas weer open en wandelt behoedzaam de huiskamer uit. Uhh? Ik volg.
Toen ik even daarvoor de lift uitkwam werd ik begroet door de bewoners van mijn eigen huiskamer. Ze waren op weg naar beneden, naar de maandelijkse activiteit in het restaurant van het verpleeghuis. Die activiteit was me ontschoten. Stom. Wat nu?
In de buurhuiskamer zitten twee heren te slapen en daar tussenin zit mevrouw X. Een tengere vrouw met een vragende blik. Ik heb haar weleens gezien of beter gezegd: ik heb haar gehoord, onverstaanbare kreten roepend waar de kleur van onmacht in doorklonk.
Mevr X. wandelt graag vertelt de verzorgende. Mooi, dan is een wandeling op deze zonnige lenteochtend een passend alternatief. Enig “probleem” meldt de verzorgende: mevr. X begrijpt ietwat, maar kan zich niet verbaal uitdrukken, ze lijdt aan dementie en afasie. Oké, ik ga dus op stap met iemand die ik niet ken en taal zal ons bar weinig helpen.
Ik volg haar, al heb ik geen idee wat of waarheen mevr. X. wil met die jas die uit moet, maar ik houd contact. Hoe dan ook, denk ik, de wandeling valt in het water en ik merk dat ik dat jammer vind. Maar goed, het gaat niet om mij. Ondertussen komen we aan bij haar kamer en is de jas helemaal uit. Ze gaat naar binnen en spreidt het kledingstuk uit op bed. Het valt me op dat de kamer onberispelijk is en bij nader inzien ziet mevr. X. er ook zo uit.
Wat gebeurt er? Ze wurmt zich in de nauwe ruimte tussen kast en muur en dan ontdek ik de verborgen kapstok. Ze haalt een dunne jas tevoorschijn. Gaan we toch naar buiten? De jas lijkt me nogal dun en ik overweeg of ik in moet grijpen: de zon schijnt uitbundig, maar het heeft ook gevroren. Ik vermoed dat ingrijpen heisa geeft. Ik besluit dat ze het zelf zal merken. Dat wordt een kort fris wandelingetje, hoor ik mezelf denken. Opnieuw spreek ik mezelf toe: waar gaat het hier om? Om mijn kijk op warm en koud? Over mijn idee over wandelen? Of om mevr. X. en haar ervaring?
Met de gedachte: eindelijk, nu gaan we toch wandelen komen we heel wat later dan voorzien haar kamer uit. Gearmd lopen we de afdeling af. Ik observeer wat ze wil en volg. Zij bepaalt, zij stuurt. Dat vraagt een afstemmen, een voortdurend kijken-kijken en overgave aan wat er gebeurt.
Als ze ons niet naar de uitgang stuurt maar naar een deur die ik niet ken, raak ik in verwarring. Doelbewust stevent mevrouw er op af, ook knoopt ze haar jas weer los. Ik merk mijn teleurstelling: niet naar buiten dus. Uiteindelijk blijkt mevr. X. niet meer dan goed voorbereid te willen zijn: met een lege blaas op pad. Wat was er gebeurd als ik mijn plan had doorgezet?
De rest van de wandeling is een oogopener voor me. Ik observeer en volg: wat is haar tempo? Hoe stijf of los wil ze gearmd? Hoe stevig staat ze op de been? Wat trekt haar aandacht? Dat blijken heel andere dingen dan bij andere bewoners met wie ik weleens wandelde. Mevr. X. aandacht is vooral gericht op het lopen zelf. Een keurig gesnoeide haag en kleurige reclamestickers in de winkel trekken als enige haar aandacht en op een bankje zit ze aan mijn gebreide sokken. Ik begrijp dat ze de veelkleurigheid mooi vind. Maar de zon, het geluid van vogels, bloemen, de kou … ze lijken haar weinig te deren.
Als we terug zijn breng ik mevrouw X. terug naar haar huiskamer. Alles ging goed, geen boosheid, geen roepen, geen verzet, maar ik heb niet kunnen ontdekken of mevrouw genoot. Ik merk dat ik dat graag wil weten. Aan de andere kant: is mijn gevoel van belang?
Tot slot neem ik een kijkje in mijn vaste huiskamer waar iedereen terug is van de activiteit. Als ik na wat praatjes de ruimte verlaat staat daar ineens mevr. X. Ze kijkt en zwaait als ik de afdeling verlaat.
De ontmoeting was een oefening in afstemmen en aansluiten. Maar ook leerde ik over de consequenties van de vaak gebezigde uitspraak: de cliënt staat centraal. Wat betekent dat eigenlijk? Ik vraag me af of we daar in de praktijk voldoende bij stilstaan en naar handelen. Ik zelf betrapte me frequent op gedachten waarin ík bepalend had kunnen zijn; in wens, gevoel, opvatting, sturing etc. Is mijn ervaring uniek of zijn we in de zorg ongemerkt bepalender dan zou hoeven?
Voor iemand zorgen geeft waarde en betekenis, maar de werkelijke waarde zit er in jezelf op een bepaalde manier juist geen waarde toe te kennen. Ofwel: